Harrie Stijnen - Staatsmijn Maurits
Harrie (01-10-1936) begon in 1950 als 14-jarige op de OVS (Ondergrondse Vakschool), waar hij in het tweede jaar twee maal per week ondergronds op de Staatsmijn Maurits werkte en in het derde jaar volledig. Als OVS'er werkte hij ondergronds als postsleper, de 'laagste rang' met het laagste loon. Na vier jaar was hij officieel hulphouwer. In 1958 ging hij, na hier een half jaar theorie en praktijk voor te hebben gevolgd, op houwersexamen. Helaas was het werk te zwaar voor Harrie en zakte hij voor zijn examen. Het werk was namelijk onmenselijk en zwaar: de beperkte bewegingsruimte, de hitte en benauwdheid, de soms tot wel drie meter dikke lagen en dan vooral het zogenoemde 'akkoord', oftewel het aantal meters dat er per mijnwerker per dag verzet moest worden. Als een in verhouding tengere mijnwerker, had Harrie vaak moeite met dit akkoord te bereiken en moest hij dikwijls geholpen worden door de 'sterkere' andere koempels, die daar uiteraard na verloop van tijd geen zin meer in hadden. Toen Harrie in 1958 na een mijnongeluk - waarbij hij zelf niet gewond raakte - niet meer op die plek wilde werken, maar dit toch moest, besloot hij 'de pin erin te slaan' en zei hij: "Ik kom hier nóóit meer".
Hierna begon Harrie als spoorwerker bij de NS (Nederlandse Spoorwegen). Als mijnwerker hoefde je niet verplicht in dienst en aangezien Harrie nu bij de NS werkte, kwam hij hier niet meer onderuit. Na een paar weken als spoorwerker te hebben gewerkt, kreeg hij de welbekende brief van Hare Majesteit en werd opgeroepen voor zijn dienstplicht. Na zijn 21 maanden durende diensttijd als sergeant te hebben volbracht, besloot Harrie terug te gaan naar het zuiden, om hier een woning te vinden en te kunnen trouwen. Aangezien het salaris bij de NS flink wat te wensen overliet, besloot Harrie in 1962 om tóch terug te keren naar de Staatsmijn Maurits en nogmaals op houwersexamen te gaan. Dit keer slaagde Harrie wél voor zijn examen en kon hij zichzelf 100% vakman noemen! Ook kreeg hij hierdoor flink wat meer loon.
Dit loon was goed, maar je moest er wel wat voor doen! Ondergronds waren de werkomstandigheden nog even zwaar als vier jaar ervoor. Door de ontiegelijke hitte ondergronds, stonden de werkkleren van Harrie de volgende dag stijf van het ingedroogde zweet en het kolenstof. De werkplunje werd één keer per week door zijn vrouw gewassen. Dit gebeurde op de hand en volledig schoon werd het nooit.
Zijn boterhammen voor het 'boeteren' had hij in krantenpapier gewikkeld bij zich in de binnenkant van zijn jas, samen met zijn drinktuit met koffie of thee. De boterhammen werden altijd klef, maar het weinig kunnen drinken vond Harrie vele malen erger. Hij had soms zelfs de zoutkorrels op zijn mond staan van de dorst. Koelkoffie was 'niet te zuipen', maar door alle dorst was Harrie soms al blij met één slok!
Ook mocht de petlamp niet aan zijn outfit ontbreken. Eerst gemaakt van metaal, deze waren erg zwaar en ijskoud, waardoor deze in combinatie met de condens zorgden voor brandwonden. Later werden deze petlampen vervangen door kunststof petlampen, welke lichter en een stuk minder koud waren.
De werkomstandigheden waren ook vaak erg gevaarlijk. Harrie heeft vele instortingen meegemaakt, maar gelukkig allemaal vanaf een veilige plek!
Harrie had een haat-liefderelatie met de mijn. De secundaire werkomstandigheden waren namelijk goed. Iedere mijnwerker kreeg 42 hectoliter kolen per jaar, waarvan een deel antraciet was voor op de haard en de rest vetkool was, dat de haard naar de knoppen hielp. Ook kregen ze kolenbonnen. De kolenboer bracht de kolen aan huis. Doordat Harrie en zijn gezin in een middenwoning woonden, kon de kolenboer niet van buitenaf bij de tuin komen, waardoor hij dwars door de woning moest met alle kolen. Hierdoor raakte de woning onder het stof, waar Harrie's vrouw, Annie Tummers, natuurlijk niet blij mee was. Verder kregen ze hout, waarmee de kachel en het fornuis werden aangestoken, wat later vervangen werd door de kolen.
Hij vond het contact met de buitenlandse koempels erg leuk. De koempels hadden het erg moeilijk en velen hadden heimwee. De meesten waren zonder familie naar Nederland gekomen. De koempels woonden samen in gezellenhuizen en werkten iedere dag van de week ondergronds. Harrie kon het erg goed met ze vinden en kreeg door alle verhalen een voorliefde voor Italië. Zo herinnert Harrie zich Gino nog goed, een Italiaan die altijd Italiaanse liedjes zong en geen Nederlands kon spreken, maar wel Limburgs dialect! Jaren later riep Harrie nog altijd 'Mangare!' als hij zijn drie dochters aan tafel riep. Een andere buitenlandse koempel die Harrie goed is bijgebleven, is Vincent, een Hongaar die tijdens de inval van Rusland moest vluchten, vanwege sabotagepraktijken die hij had uitgevoerd richting het Russische leger. Uiteindelijk is Vincent in Nederland blijven wonen.
In zijn vrije tijd verslond Harrie veel boeken, wat hem in contact bracht met de hele wereld. Ook was hij erg geïnteresseerd in geschiedenis en had hij graag verder geleerd, wellicht tot onderwijzer. Zijn leven verliep echter anders. Harrie is namelijk de oudste in een gezin van acht kinderen. Zijn vader was afgekeurd, vanwege chronische bronchitis en silicose, waardoor er weinig geld binnen kwam. Er was nét voldoende geld voor eten en het betalen van de vaste lasten was moeilijk. Harrie begon, om het gezin te ondersteunen, semivrijwillig op de OVS. Harrie moest thuis zijn loon afstaan, zodat er voor het gezin gezorgd kon worden en kreeg hier een tientje 's zondagsgeld van terug.
Ook voetbalde Harrie graag. Dit deed hij met het elftal 'Molton '54', bestaande uit mijnwerkers! De naam heeft het elftal te danken aan de molton onderkleding die de mijnwerkers ondergronds droegen en het jaar dat het werd opgericht. Ze noemden zichzelf 'de moltonboys'. Het leukste gedeelte vond Harrie toch wel de 'derde ronde', oftewel het bier pimpelen, 'om het kolenstof weg te spoelen'.
Harrie ging geregeld uit in het weekend, om weg te duiken uit de rottige werkelijkheid en doffe ellende die zich ondergronds afspeelde.
Hij ging regelmatig kijken naar Fortuna, waarvan het stadion is gebouwd door OVS'ers. Harrie heeft hier zelf ook aan meegebouwd (de betonblokken)! OVS'ers werden op veel plekken ingezet. Zo ook bij Steinerbos, dit was een groene plek voor mijnwerkers en hun gezinnen. Ook hier heeft Harrie geholpen met het planten van bomen.
Na de sluiting zeiden veel mensen dat ze de mijnen veel eerder hadden moeten dichtgooien, behalve, volgens Harrie, de zogenoemde 'mijnhoeren', die zeiden: "Als ik niet op de mijn ben, leef ik niet".
Harrie kreeg, zoals de andere mijnwerkers op de Maurits, de keuze om bij DSM of bij DAF te gaan werken. Hij had het helemaal gehad met de mijn en besloot voor DAF te kiezen, ondanks het lagere loon. Na 1,5 jaar in Eindhoven te hebben gewoond, verhuisde Harrie met zijn gezin naar Nieuwstad, waar hij 50 jaar heeft mogen wonen.
Harrie kijkt, ondanks alle negatieve herinneringen, ook positief terug op het mijnverleden.